Betelnootsnijder, anoniem, ca. 1690 - ca. 1720
In grote delen van Zuidoost-Azië kauwden de inwoners sirih, een gebruik dat door sommige westerlingen werd overgenomen. Het is een opwekkend mengsel van stukjes betelnoot, pruimtabak, kalk en smaakmakers zoals kruidnagel, ingerold in het blad van een sirih (betelpeper). Deze tang diende om de betelnoot te snijden. Het aanbieden van een sirihpruim was van groot belang in de beleefde omgang. Daarbij hoorden mooi uitgevoerde doosjes en snijders.