Toen het Rijksmuseum twee eeuwen geleden z’n deuren opende, was dat níet in Amsterdam. Waar dan wel? En wat had Napoleon met de verhuizing te maken? De geschiedenis van het Rijksmuseum leest als een spannend boek.

Hoe het begon

Op 19 november 1798, besloot de regering naar Frans voorbeeld een nationaal museum op te richten. Een ‘prestigeproject’ om de liefde voor het land aan te wakkeren maar ook om belangrijke voorwerpen te bewaren. Op 31 mei 1800 opende deze Nationale Kunstgalerij voor het eerst zijn deuren in Huis Ten Bosch in Den Haag. Met ruim 200 schilderijen en historische voorwerpen, deels uit de stadhouderlijke collecties en deels uit (opgeheven) landelijke instellingen, zoals de VOC. De eerste aankoop, De Zwaan van Jan Asselijn, kostte 100 gulden en is nog steeds een van de topstukken van het Rijksmuseum.

Het ‘Koninklijk Museum’

In 1808 stond Lodewijk Napoleon aan het roer van het Koninkrijk Holland. Hij verhuisde de collecties naar Amsterdam, de nieuwe hoofdstad. En niet naar zomaar een gebouw maar naar het Paleis op de Dam, het voormalige Amsterdamse stadhuis. Daar werden ze samengebracht met de belangrijkste schilderijen van de stad, waaronder de Nachtwacht van Rembrandt. In 1809 opende het Koninklijk Museum op de bovenverdieping van het paleis.

Het ‘Rijks Museum’

Met Willem I als nieuwe koning vanaf 1813, verhuisde het museum als 'Rijks Museum' samen met de uit Den Haag afkomstige nationale prentencollectie naar het Trippenhuis, een 17de-eeuws stadspaleis aan de Kloveniersburgwal. Tot ongenoegen van de directeur werden vervolgens allerlei andere collecties elders ondergebracht. Voorwerpen uit de klassieke oudheid gingen naar een nieuw Museum van Oudheden in Leiden en voorwerpen en kunstnijverheid werden aan het inmiddels in Den Haag opgerichte Kabinet van Zeldzaamheden toegewezen. In Haarlem kwam in 1838 in Paviljoen Welgelegen een apart museum voor moderne, 19de-eeuwse kunst. In tegenstelling tot in de Napoleontijd, kreeg het Rijks Museum weinig grote werken.

Een nieuw gebouw

Overal in Europa werden mooie musea gebouwd. Ook Nederland verdiende een echt nationaal, trots museumgebouw. Het Trippenhuis was niet geschikt, dus mocht er iets nieuws gebouwd worden. De architect, Pierre Cuypers, had voor het Rijksmuseum een ontwerp in historische stijl gemaakt, een mengeling van gotiek en renaissance en vol van vaderlandse symboliek. Na jarenlang gedoe - velen vonden het te middeleeuws, te katholiek en te weinig écht Nederlands – startte de bouw in 1876. In 1885 werd het officieel geopend. Naast de bestaande collectie kwamen bijna alle oudere schilderijen van de Stad Amsterdam in het Rijksmuseum te hangen, zoals Rembrandts Joodse bruidje die de bankier A. van der Hoop aan de stad had nagelaten. Ook kwam er kunst uit Haarlem, kreeg een deel van het Kabinet van Zeldzaamheden een vaste plek en het prentenkabinet een eigen ruimte. Een waardige collectie, in een schitterend gebouw.

Renovatie op renovatie

In de loop der jaren is aan het Rijksmuseumgebouw veel gesleuteld. Zo werden tussen 1904 en 1916 aan de zuidwestzijde zalen aangebouwd, de huidige Philipsvleugel. In de jaren '50 en '60 werden de oorspronkelijke twee binnenhoven volgebouwd om meer zaalruimte te creëren. Na 1945 werden Vaderlandse Geschiedenis en Beeldhouwkunst & Kunstnijverheid in aparte delen van het gebouw ondergebracht. Pogingen om voor de Nederlandse geschiedenis een apart museum op te richten en zo van het Rijksmuseum een echt kunstmuseum te maken mislukten. In de jaren '50 ontstond een afdeling Aziatische Kunst als gevolg van de onderbrenging van de collectie van de Vereniging van Vrienden der Aziatische Kunst. De 70’er jaren waren booming, met bijna anderhalf miljoen bezoekers per jaar. Maar het gebouw zelf voldeed steeds minder aan de moderne eisen voor een museum. Wat nu?

De cirkel is rond

Bij de laatste renovatie (2003-2013) kreeg het gebouw de oorspronkelijke structuur van Cuypers terug. Het gebouw is gemoderniseerd maar is tegelijkertijd van binnen weer meer het gebouw van Cuypers geworden, in al z’n grandeur. Schilderkunst, kunstnijverheid en geschiedenis zijn niet meer in aparte delen van het gebouw te zien. Alles vormt samen één chronologisch verhaal: het verhaal over de Nederlandse kunst en geschiedenis, van de Middeleeuwen tot en met de 20e eeuw. Meteen in 2013 trok het museum een tot dan toe ongekend aantal bezoekers, ruim twee miljoen, en dat is mede dankzij de vele toeristen tot aan de coronatijd zo gebleven. Want meer dan ooit streven we ernaar om hét museum van en voor iedereen te zijn.